30-05-2008

Dy jeugd fan tsjinwurdich...




Us Joop wurdt folwoeksen.
Hy hat lesten al in wier manmoedige striid levere mei syn mem. De plokken hier stoden yn de rûnte. It wie in koart, mar fûlbannich gefjocht. Ik koe gjin winner oanwize. Sa hurd at se op inoar yn flein wienen, fleagen se ek wer út inoar. Minoes naaide út en Joop stie wat dûzelich mei de kop te skodzjen. Neffens my is Joop der op ‘t heden wat yn wei; hy wit net wêr’t syn belangen lizze.

Okkerjûns kaam ik yn it hok en hearde immen ôfgriislik skrânzjen. It friet der mar op ta. Ik sjen, want ús katten binne fatsoenlik opfied. Doe’t ik yn it healtsjuster einlings fokusse koe, seach ik dat der in stikelbarchje ta de kattebrokken siet. It bistke hie best honger, want it seach op noch om en haffele dat it in aard hie. Jopie siet der noch gjin twa meter fan ôf en joech gjin azem. ‘Blinder!’ sei ik tsjin Jopie, ‘bisto no in waakkat? Hjir hawwe wy neat oan hin?’ Mar Joop seach my oan as woe er sizze: ‘minske, wêr makkest dy drok om. Sjochst net dat it bistke honger hat? En kin it miaukje?! Hy moat ommers taslaan dêr’t it kin.’

Ja, tocht ik by mysels, dêr hat Joop fansels ek wol gelyk oan. Lit mar sitte dan. En ik draaide my om en gie werom yn ‘e hûs. Mar der sit in rút yn de doar en ik bleau stean om noch efkes fan it byld te genietsjen. Ik wie dochs de gastfrou, no?

De ychel hie genôch hân en strûsde nei de bûtendoar by Jopie del as stie er der hielendal net. Joop seach him net, dy siet yn it doarsgat nei bûten te sjen. Fol oandacht. Ik folge Jopies blik, en potferdoarje, dêr skarrele nóch in stikelbaarch om. It wiifke? Sy kaam der net yn, wat skrutener dan har mantsje tink. Joop spile foar portier, mar dan wol in passivenien.

Nuvere freonen hat dy jeugd fan tsjinwurdich.








17-05-2008

Fries oer de Grins

Om vijf voor twee ’s zaterdagmiddag 17 mei stond ik enigszins verward aan de Raadhuisstraat nr. 2 voor de deur van een gesloten galerie.
‘Alleen zondags open’ stond er op een wit kaartje achter het raam van het geblindeerde huis. Natuurlijk had ik weer niet goed op het adres gelet, ik wist alleen dat ik in de Raadhuisstraat van Eenrum moest zijn. En zo’n durrep heeft toch niet meer dan één galerie? Wel dus. Toen ik maar even verder wandelde kwam het vroegere raadshuis in zicht. Mooie hoge stoep ervoor. En yup ja, waarachtig ook een galerie. Met in- en uitlopend volk, dus dit kon wel eens bingo wezen. Eenmaal binnen zag ik een handjevol mensen bij een ovale soort stamtafel zitten. Hier moest ik zijn! Nu zag ik ook het programma van die middag op tafel liggen:

Galerie het Raadhuis, Raadhuisstraat 17, Eenrum

14.00 - Erik Harteveld & Coen Peppelenbos
14.45 - Sieger M. Geertsma & Egbert Hovenkamp II
15.30 – Suze Sanders & Rense Sinkgraven
16.15 - Jan-Jaap Reinders & Cornelis van der Wal

Er stonden nog een drietal locaties vermeld: Kunsthuis Noordwaarts, Hoogstraat 14, Eenrum, Kunst om de hoek, Hoofdstraat 25, Eenrum en Kwekerij De Kleine Plantage, Handerweg 1, Eenrum.

De dichters zouden in de verschillende locaties in wisselende samenstellingen optreden. Als luisteraar kon je op één locatie blijven zitten, de dichters haastten zich wel naar je toe.
Van de achtergronden van de meeste optredende dichters weet ik nagenoeg niets. Dat is makkelijk als je graag blanco luistert. Bovendien is het dan aardig te merken dat je als neutrale luisteraar bepaalde aspecten van de optredende dichter zijn opgevallen, die je later eventueel in verband kunt brengen met zijn of haar achtergrond.
Omdat ik zelf ook dichter ben, luister ik misschien net even iets anders dan de willekeurige toehoorder of poëzieliefhebber. Het liefst luister ik met de ogen dicht, maar sinds ik een paar maal verwijtend ben aangekeken wegens een vermeend gebrek aan belangstelling, richt ik mijn ogen maar op een vast punt in de zaal en trek ik mij terug in mijn hoofd.

Na het eerste blokje van twee dichters schoot me een opmerking binnen van iemand die onlangs nog tot mijn eigen publiek had behoord. Deze persoon, een man was het, vond dat de gedichten niet ingeleid dienden te worden met een achtergrondpraatje. Hij vond dat als het gedicht als een kunstwerk gezien moest worden en daarom zonder toelichting kon. Voor een deel geef ik hem daar geen ongelijk in. Aan de andere kant is het voordragen van gedichten ook een vorm van communicatie met het publiek. Sommige gedichten worden helderder in zo’n toelichtende omlijsting. Daardoor komen de scherpte, de humor of andere aspecten nog eens zo duidelijk naar voren. Ik weet niet of dit voor elk gedicht geldt. Bij mij niet, in ieder geval. Aan de andere kant zorgt zo’n praatje tussen de gedichten door vaak wel voor een ontspannen sfeer.

Als eerste hoorden de ongeveer tien aanwezige luisteraars Erik Harteveld. Hij was van plan om een prozatekst voor te lezen als ware het poëzie. Nu moet ik zeggen dat hij een vreselijk mooie, sonore stem had, maar bij aanvang vreesde ik toch dat ik naar een soort in memoriam zat te luisteren, of dan tenminste toch een zeer duidelijk gearticuleerde preek. Zo gedragen klonk zijn stem. Allengs voerde die stem me wel mee het verhaal in, maar ik kon mij helemaal aan de sacrale sfeer onttrekken. En het is nog maar zaterdag. Niettemin waren zijn korte verhalen heel toepasselijk en zijn (rijmend) gedicht liep als een tierelier. Een genoegen om naar te luisteren, deze eerdere stadsdichter van Assen.
Coen Peppelenbos stond er af en toe wat verlegen bij, bedremmeld zelfs. Dit zorgt er voor dat je gaat opletten, want zo iemand kan wel wat extra steun gebruiken, nietwaar. Hij vertelde vrij veel over de achtergrond van zijn gedichten en liet af en toe een plaatje zien uit de bundel waaruit hij voorlas. Zijn gedichten vond ik vooral opvallen door de klanken en de afwisseling tussen serieus en humor, vaak nog binnen één gedicht. Ook is de eindregel meestal vrij opvallend. De ene keer is het een uitsmijter, de andere keer een afsluiter. Om een eerder gedicht, waarin volgens mij Zuidhorn voorkwam, maar dat hij niet herkende, heb ik zijn bundel gekocht. Daarna was mijn budget verbruikt (sorry, Cor). Thuis heb ik het natuurlijk nog even nagezocht, ik doelde op het gedicht ‘Voorpijn’, met als eerste regel: ‘Dat de spoorbrug instort bij Zuidhorn, […]’ gepubliceerd in de bundel ‘Lust rum’ van de Dichtclub 2007. (Wat hééft die club toch met rum? Nu zitten we alweer in Een rum.)

In het volgend blokje verschenen Sieger M. Geertsma, Egbert Hovenkamp II en Bart F.M. Droog. Sieger is een echter performer; hij gebruikt zijn stem, zijn lichaam en zijn charme. En, o ja, het zwarte boekje waarin zijn teksten in priegelschrift staan. Gestroomlijnde gedichten vond ik het, met hier en daar een vraagrimpel mijnerzijds. Is het nu hem, of zich? Hij zag achter hem? Enfin, aan water en dieren ontbrak het hem niet; een haas op een zeeschildpad en Jona hoorde toch echt in die walvis.
Egbert Hovenkamp II (II? Grootvader of vader ging hem voor?) deed mij denken aan een oudere versie van Gijs ter Haar. Lekker veel beschreven, oorbel in en kale kop. Zijn gedichten vond ik verrassend, misschien ook omdat ze in het Drents waren. Nu hoorde ik ineens ook dat het Stellingwerfs hier woorden van geleend heeft, bijvoorbeeld: lichtkaans (waarschijnlijk). Lange gedichten van deze lange, graatmagere dichter die in alle toonaarden de vrouw beschreef. Ik wist dat het Nederlands veel bijvoeglijke naamwoorden kent, maar dat ze ook bijna allemaal van toepassing zijn op de vrouw? En dan toch eindigen in dauw. Deze dichter heeft nog geen bundel, maar er komt binnenkort een CD van hem uit, zo liet hij weten.
Bart F.M. reciteerde zijn verzen uit het blote hoofd. Ik meende dat de titel van zijn eerste gedicht ‘Nachtdroog’ was, maar het kan ook nachthoog of nachtgroot geweest zijn. In ieder geval verwees hij naar een schilderij van Annemiek Vos dat achter hem hing, genaamd ‘Hoge der Aa’. Of zij nu door hem of hij door haar geïnspireerd werd was mij ook niet geheel duidelijk, maar het was een mooi plaatje zo samen. Wat me stoorde bij zijn voordracht was niet dat hij zijn ogen erbij gesloten hield (dat voorrecht is niet eens voor het publiek weggelegd), maar dat hij niet in hele zinnen sprak doch in korte, afgebeten zinsdelen, alsof het ene woord het volgende moest oproepen. Daardoor verloren zijn gedichten de zangerigheid die hij er bij het schrijven ongetwijfeld in had gelegd. Zijn grappige variant van Gorters Mei sloeg door de woordgrapjes hij- en wij- en zij- in en mij en Miranda Mei wel aan bij het publiek. Mooie uitstraling heeft hij, en ook toonde hij zich een energiek promotor van het dichtersevenement dat hij in Eenrum heeft opgestart.

Suze Sanders is een Drentse dichteres die, zo vertelde ze, deels in Pijnacker is opgegroeid. Een Randstedelinge die deze plaats in rood en groen wist weer te geven. Haar poëzie doet zacht aan. Veel water, tijd en oneindigheid in haar verzen. En uiteraard de natuur, die altijd ergens naar verwijst. Nu ik haar voor de tweede maal heb gehoord, vraag ik mij af of zij ook beseft welke gedichten aanslaan bij het publiek en welke minder. Bij mij dient dat thuis altijd eerst te worden uitgetest, sommige gedichten zijn meer leesgedichten, anderen lenen zich goed voor de voordracht. Bij haar kwamen de klankgedichten het best uit de verf.
Rense Sinkgraven, de voormalig Groningse stadsdichter, kon al uit een heel repertoire kiezen. Zijn stadsgedichten zijn zeer genietbaar, behalve misschien het laatste, dat zo’n twintig bladzijden besloeg. Gelukkig stonden er op sommige kantjes maar enkele woorden. Het moet òf stadsflarf zijn, òf een gedicht in wording. Daar ben ik nog niet over uit en hij misschien ook wel niet. Rense heeft enorm veel plezier in het voordragen, je zag hem ook gewoon warmdraaien. Toen Suze dat merkte, heeft ze drie keer een laatste gedicht voorgelezen.

In het laatste blokje kwamen Jan-Jaap Reinders en Cornelis van der Wal aan bod. Jan-Jaap maakte er een talkshow van, in zijn geval was het lijstje groter dan het schilderij, behalve de gedichten waarvan de regels langer waren, voller. Die gedichten waren dan meteen ook een schot in de roos.
Cornelis van der Wal als lantaarndrager genoot de aandacht van de toehoorders, maar hij schakelde wel erg snel over van het ene gedicht naar het andere. Gedichten moeten soms even tijd hebben te bezinken, dan komen ze beter tot hun recht. De angst dat mensen niet begrijpen waar het over gaat is in feite ongegrond. Zelfs als ze het niet weten kunnen ze toch genieten van de taal en hoe die verbeeld wordt. De omslag naar het Fries ging Cornelis makkelijk af. Bij mezelf merk ik dan toch wel dat ik me even goed moet concentreren als ik van de ene tongslag naar de andere moet. Cor had er geen enkel probleem mee. ‘Niet te verstaan,’ zei het publiek naderhand, ‘maar dat vonden we ook niet erg. Alleen al de muzikaliteit van het Fries is al voldoende'. Uit eigen ervaring weet ik dat Friese verzen dit krediet hoogstens twee gedichten lang krijgen, daarna wil men toch wel weer graag de vertaling.

Rond half vijf zat de middag erop. Jammer, want ik heb ervan genoten. Ik miste een klein beetje de balans tussen de optredende mannen/vrouwen maar op de kwaliteit was niets aan te merken. Een aandachtspunt voor de volgende keer (en die mag er zeker komen) is wellicht een betere promotie, maar dit euvel werd ook al door organisator Droog geduid. De opkomst van het publiek was nog niet echt geweldig, maar dat is bij een doorgroeifestival wel vaker het geval. Op naar 2009!






10-05-2008

Lit de goaden proastje!




Mei myn bruorren en susters giet it goed.
Soms driuwt it hert my yn it bloed,
om dan te bankjen stean ik as in peal
want as ik loslit hippelje ik oer it al.

Ik wol net einigje lykas fruit yn in skeal,
mar rikje hiel of heal nei in heger stal;
wyt of read, strûp fan de lea my de hûd
en rear my tûzen kear mei de foet.

It rau en sear feroaret yn sliep en dream,
mar ik mei útrêste by omke Ike Beam.
Hy hoepjaget de earms om my hinne,

treastet my en ik krij in nij tenu.
Ik kin no einlings proastich rinne,
mei op myn boarst it Grande Cru!